Vertrek naar Bang Rong: Muggenmagneet, Massatoerisme en de GRP-voorstelronde

25 januari 2015 - Phuket, Thailand

Met een aantal diepe groeven in m'n rug, afkomstig van het doorgewipte hostelbedje waar ik op wakker werd, begon ik de dag. De nieuwe buurman ging ook al weer zo belachelijk vroeg de deur uit om z'n reis voor te zetten. Ben ik soms de enige luie backpacker hier? Het kan ook zo zijn dat ik gewoon stink. Tijd dus voor een douche. In de spiegel bekijk ik alle nieuw verworven rode bulten op m'n lichaam en trek de niet zo feestelijke conclusie dat ik meer een muggen- dan een vrouwenmagneet ben.

Opvallend als je door de straten loopt in Phuket Town is dat het voor een klein deel bevolkt wordt door blanke koppeltjes die vermoedelijk de winterse temperaturen ontvluchten. Daar waar de kou zich bij ons in Nederland op een nogal onaangename wijze aan je opdringt is het hier louter van een comfortabel lokale vorm: het koude biertje of het zakje ijs op de wildgroei aan aambeien.

Mijn doel voor deze ochtend was om met een lokale sputterbus Bang Rong te bereiken. Bang Rong is een islamitisch dorpje aan de Noordoost zijde van het eiland alwaar ik mij bij de groep vrijwillgers van het GRP-project zal gaan voegen. Een formatie van een aantal lokale mannen en een stel blanke wereldverbeteraars die zich zo'n 20 jaar geleden hebben toegelegd op het rehabiliteren van één van de laatste mensapensoorten die met uitsterven wordt bedreigd: de Gibbon.

Het eiland Phuket is één van de rijkste provincies van Thailand. Iets wat vooral te wijten is aan de vele van origine prachtige stranden aan de westkust. Inmiddels is dit tropisch paradijs aardig verpest door de ellende die massatoerisme met zich meebrengt: foute hoogbouw, criminaliteit, corruptie, prostitutie en een hoop milieuvernieling. De stranden worden smerig, de koralen gaan kapot, de dieren sterven uit en het regenwoud wordt gekapt. 

Rijdend over de gloednieuwe asfaltwegen wordt je doodgegooid met reclame voor grote merken, eentonige plantages en een hoop misplaatst moderne imitatie-architectuur. Pompstations, autoshowrooms, hotelketens, outlets, bungalowparken en grote warenhuizen schoten hier de afgelopen jaren als paddestoelen uit de grond. Het eiland is praktisch een groot cruiseship wat niet van z'n plek afkomt.

De lokale bevolking heeft de boel, zoals je misschien zou verwachten, niet in de fik gestoken maar zit braaf achter een toonbank, boent een grote glazen pui of bestuurt een taxi, boot of touringcar.

Het laatste ongerepte stuk regenwoud op het eiland is het heuvelachtige, en dus moeilijker te bebouwen, middengebied. Met daarin een aantal schattige gibbonsapen en een hoop minder schattige cobra's, pythons, kikkers, varanen, schorpioenen en grote insecten.

Dat er weer zo'n 5 gibbonfamilies door het woud fourageren is te wijten aan de inspanningen van het GRP de afgelopen jaren. In de periode voor de uitzettingen leefde er helemaal geen apen meer in dit gebied vanwege het feit dat er nog totaal geen aandacht voor het milieu was en de apen populair waren als toeristische attractie, huisdier of hoofdgerecht.

Aan de rand van het woud, nabij de Bang Pae waterval, ligt een exotische valleitje. Als een soort tropisch hofje wordt het omringd door een bescheiden aantal gebouwtjes en kooien waarin opgevangen gibbons worden genezen, verzorgt, gevoed, getraint en gekoppeld. Dit alles om uiteindelijk de in de kooien gevormde families naar het achterliggende woud te brengen, alwaar zij hun vrijheid terug zullen krijgen.

Een stukje grond met bungalowsarrow-10x10.png nabij het stoffige dorpje Bang Rong is een paar honderd meter verwijdert van de waterval. Dit is waar het grootste deel van het gezelschap slaapt en waar ik aan de meesten werd voorgesteld. 

De vaste Thaise staff bestaat grofweg uit twee keurige zachtpratende kantoorjongens en een aantal ruige junglefiguren. De meest in het oog springend is de vet (veterinary nurse). Deze ziet er met zijn lange haar, hoofddoek, tijgertand-oorbel, zelfgezette tattoo's, machette, kisten en combatbroek uit alsof die net van een Rambo filmset afkomt en heeft gefigureerd als soldaat voor een Birmees rebellenleger.

De blanke staff bestaat uit een combinatie van grofweg een aantal typen mensen: 

Allereerst zijn er de dierengekkies. Dit zijn mensen, meestal vrouwen, die alles wat dieren doen grappig en schattig vinden en daar niet over uitgepraat raken. Een andere opvallende eigenschap van deze mensen is dat ze continu tegen de dieren praten: 'Hey Handsome!'. Wellicht in de stille hoop dat deze ooit terug zullen praten. 

Daarnaast heb je de types die net de middelbare school hebben afgerond, geen flauw benul hebben wat ze met hun resterende levenstijd aan moeten, maar nog wel besefte dat psychologie of communicatie een hopeloze onderneming zou worden.

Weer een andere groep zijn mannen van ergens in de 30 of 40 die hun eentonige baan als kantoorslaaf in het luxe westen zat waren, interesse hadden in de natuur en zich bedachten dat een periode door de jungle zwoegen in combinatie met een duikcursus ze weleens goed kon doen.

Dan heb je nog de categorie rijkeluiskindjes - meestal uit Australië of de US - die nodig toe waren aan een reality-check, om zo in te zien dat de wereld groter is dan hun universiteitscampus en de wekelijkse dispuutsfeestjes.

Vervolgens heb je de eco-freaks. Dit zijn meestal jongens met lang haar en een baard die nog bij hun ouders wonen, een reptitiel in een terrarium op hun kamer hebben en graag grote insecten oppakken. Dit type is meer geinteresseerd in de complexe ecologie van het regenwoud en de instandhouding daarvan. 

Tot slot is er het type wereldverbeteraar op leeftijd. Iemand die ondanks de - in zijn opinie - uitzichtloze conditie van de mensheid, zijn jeugdige idealen op een betere wereld is blijven koesteren, dacht deze hier in de jungle te kunnen verwezenlijken en het op één of andere manier voor elkaar heeft gekregen om deze levensstijl te financiëren zonder al te veel maatschappelijk conformisme.

Na de voorstel-ronde wordt ik naar een betonnen bungalow in de achtertuin geëscorteerd. Hier wordt mij de kamer toegewezen waar ik de komende 3 maanden in zal resideren: een sober viesgroen geverfd hok met een afgedankt bed, een wankel kledingkastje en een ventilator. Ik hoef me hier niet eenzaam te gaan voelen. Over de natte douchevloer glibbert een grote rode duizendpoot, de wanden worden bewandelt door vliegensvlugge hagendissen (die zomaar eens m'n ingewanden kunnen inschieten?) en over de gammele plafondplaten hoor ik een leger aan ratten rondmarcheren. 

De trend in Nederland om de bars en stages bij hipsterfestivals en clubs eruit te laten zien alsof ze uit een willekeurige hoop schroot en oud hout zijn getimmerd is wellicht uit Thailand overgewaait. Het eettentje aan de overkant waar ik een bord rijst eet (ik moet dit derde wereld gewas echt meer gaan leren waarderen), ziet er zoals de meeste bouwwerken hier, ook zo uit. Ik kom tot de ontdekking dat je het nuttigen van een maaltijd niet moet uitstellen tot na zonsondergang, in dat geval kom je namelijk nauwelijks aan eten toe. Niet omdat de kok niet goed ziet wat die doet en de maaltijd extreem heet maakt, maar omdat je het meerendeel van de tijd bezig bent met muggen van je afslaan.

Terwijl half Nederland in grote hallen staat te stuiteren op xtc afkomstig uit een discutabel Zuid-Limburg laboratorium, wordt hier op de veranda nog ouderwets olifantenbier gedronken (merk Chang=Olifant). Na nog even de sociale jongen te hebben uitgehangen en een aantal afgezaagde grapjes over stereotype Nederlanders te hebben geïncaseerd is het alweer bedtijd, de wekker gaat hier namelijk al om half 6 's ochtends.

 

Foto’s