Saigon: Succes, Konijntjes en Mister Binh

14 juli 2015 - Ho Chi Minh-stad, Vietnam

Hoe leeg moet het voelen om je oordeel over je eigen leven te laten afhangen van maatschappelijk welslagen? Succes is voor strebers, graagwillers, ambitieuzen, ontevredenen, inhalers, voordringers, schouderduwers, banenjagers, waaghalzen, carriereplanners, risico-investeerders, roemzuchtige activisten.
Rijdend in Cambodja, vanaf een intens harde strafkamp-stoel, vanuit een intens lelijke bus die richting Vietnam gaat, proost ik met een flesje koolzuurloze cola op het success dat je toevallig ten deel mag vallen, beste vriend.

Next stop: Vietnam. Land van de oorlog, oorlog en uhmm.. Oorlog? Ohja en die kegelvormige hoedjes. 

Het plan is om van Zuid naar Noord te gaan. Dit keer niet alleen maar samen met twee van mijn vrienden Richard en Robin (no gay), die ook wel benieuwd waren naar dit land. Op 8 juni kwam hun vliegtuig aan in Ho Chi fucking Minh en diezelfde dag nog elkaar ontmoet in een sfeervolle McDonalds in de binnenstad. De jongens hadden er drie vluchten en een avond zuipen in Bangkok opzitten. Tijd dus voor ze om eerst wat slaap te pakken in het backpackersnest in het centrum waar ik twee daagjes eerder al was aangekomen. 
Ik snurk niet maar laat wel graag harde scheten in m’n slaap. De laatste keer dat ik in zo’n met stapelbedjes volgeduwd kamertje sliep was tijdens een schooluitje naar Barcelona in de vierde klas. Toen werden m’n ‘lichaamsgeluiden’ een stuk grappiger gevonden. 

Waarom Vietnam? Voor mij vooral omdat het bier daar het goedkoopst schijnt te zijn.  Wat de beweegredenen van mijn vrienden zijn weet ik eigenlijk niet eens. Volgensmij hebben ze van iemand gehoord dat ‘t mooi is en dat je er makkelijk op scooters kan rondscheuren. 

Opvalland voor zo’n toch wel groot land dat zoveel oorlogen heeft doorstaan is dat het alweer behoorlijk volgebouwd is. De mensen hier werken hard. En dat werken houdt niet op als ze thuis in de slaapkamer zijn beland. Ze mogen dan in het openbaar geen affectie vertonen aangezien dat in Azië als onfatsoenlijk en onbeleefd wordt gezien. Krijg daardoor vooral niet de indruk dat men er hier vies van is. De extreme bevolkingstoename doet anders vermoeden. Als konijntjes gaan ze tekeer.

Vietnamese steden zijn rommelig maar vergeleken met andere steden in Zuid-oost Azië een verademing: Goed onderhouden troittoirs zonder gaten, publieke parkjes, boulevards, bankjes, prullebakken en er is zelfs een straatreinigingsdienst.  Saigon is wel de meest verwesterde stad van Vietnam. Een hoop blanke oude mannen, westerse ketens, supermarktjes, engelssprekende studentjes en moderne architectuur.

Ik kwam er ook al gauw achter dat ze hier een handje hebben van je met alles overchargen. Een geldbelust volkje dus ook nog eens. Over elke banaan kan ook hier weer onderhandeld worden. Iets wat ze in de plekken waar ik in Thailand ben geweest niet kennen.

De volgende dag gingen we wat door de stad wandelen om het War Remnants museum te bezoeken. Een uitgebreid museum wat zeker de moeite waard is. Bij het uitlopen van het museum, na alles te hebben gezien, voel je een diepe haat richting de USA. De exposities lijken enigzins eenzijdig maar desalniettemin knap samengesteld en tentoongesteld. Foto’s van dappere Vietnamezen strijders, Amerikaanse soldaten die mensen onder schot houden, kranten van over de hele wereld waar men massaal tegen de oorlog demonstreerde en duivelse politici met groot afgedrukte uitspraken: ‘If they won’t back down we’re gonna bomb them back to the stone age!’ 
Op het buitenterrein staan helikopters, tanks en afweergeschut van het type dat toentertijd werd gebruikt. Ook is er nog een tentoonstelling over verschillende lugubere marteltechnieken die Fransen bezetters toepaste op Vietnameze opstandelingen. Er staat een prototype van het een kleine stalen kooi waar iemand in werd opgesloten en er wordt aan de hand van tekeningen laten zien hoe een gevangene verplicht over een spijkerbed moest koprollen. 

Teneinde daarna de tentoongestelde ellende weer even te vergeten hadden we bij een sportwinkeltje voor een koopje een soort plastic shuttle met een veertje eraan op de kop getikt. Een populaire bezigheid hier. Vietnameze mannen zie je er regelmatig mee hooghouden in een parkje. Tijd dus voor ons om dit ook maar eens te proberen. Dit werd een ware obsessive en de rest van de middag hebben we, samen met nog wat participerende lokals, ons ermee vermaakt. 
Hetgene wat ons nekte was de temperatuur: Zweten als een fontein en daardoor uiteindelijk koppijn door vochttekort. 

Het is snikheet hier in Vietnam. De temperatuur hier in heel Azië is überhaupt enorm toegenomen afgelopen maanden (We gaan richting het regenseizoen). Ik kan me haast niet voorstellen dat het, door klimaatveranderingen, hier nog heter kan worden. Als het lichaam een bacterie of virus heeft, zoals bij een koorts, dan gooit het immuunsysteem de temperatuur omhoog. Om zo het proces te versnellen en de bacterien sneller te doden teneinde het lichaam zelf gezond te houden. Zou dat de functie van global warming zijn? Het virus, de mens, uiteindelijk proberen te doden? 

De volgende dag een uitstapje naar de Cu Chi Tunnels op de planning staan. Nou is dit op zichzelf een weinig bijzonder iets. Een stel ondergrondse tunneltjes waar je in kan kruipen, een shooting-range en wat nagemaakte booby-traps voor Amerikaanse soldaten en hun honden. Degene die de tour tot een success maakte was onze gids mister Binh. Een half Filipijns, half Vietnamese man op leeftijd die voor de Amerikanen heeft gevochten. Hij vertelde dat het War museum nogal een eenzijdig verhaal vertelt en dat vond die ‘Bulshit!’. Daarom zou hij ons even de andere kant van het verhaal gaan vertellen. 

Meneer Binh leek een beetje verloren. Hij houd van Vietnam maar de mensen niet helemaal meer van hem. Zelfs vandaag de dag wordt hij door velen Vietnamezen nog als een verrader gezien en veel van z’n vrienden zijn dan ook in Vietnam wonende Australische of Amerikaanse oorlogveteranen.
Vietnam was toevallig het strijdtoneel geworden van een complex international politiek conflict, zo zegt die.
Al lurkend aan sigaretjes en met een blikje bier in z’n hand vertelt die dat die leiding gaf aan jonge jongens van 18 of 19 jaar die daar eigenlijk niet wouden zijn en al helemaal niet wouden vechten. Peuken opsteken was tijdens de oorlog overigens een 24/7 bezigheid in de jungle. DEET-spray hadden ze niet dus de muggen gingen ze met tabaksrook te lijf. 

Het was een continue strijd tussen de Vietcong en de amerikanen om elkaar te slim af te zijn. 
Hij somde al lopend over het terrein tal van trucjes op die maakte dat de VC elke keer net wat beter aangepast was aan de omstandigheden.  
Allereerst waren er de vele verschillende door de VC geïmproviseerde booby-traps in de jungle. Vaak in de vorm van kuilen met stalen spikes.
De honden van de Amerikanen die werden ingezet om bij de ingangen van de tunnels de geur van vijanden te ruiken werden misleid met rode pepers en schieten op Amerikanen deed de VC vanuit de hurkende poephouding, die hier in Azië als rusthouding wordt gebruikt. Een houding die westerlingen niet kunnen volhouden zonder binnen een minuut pijnlijke knieën te krijgen. En als de VC op verkenning ging deden ze op de terugweg hun sandalen verkeerd om aan zodat het leek alsof ze alleen de andere kant op waren gelopen.

De tour werd afgesloten met z’n favoriete nummer, waarvan die wou dat we hem meezongen nadat die door hem werd ingezet ‘Heeeeeeeyyyyyyyyyyyyyy Jude…..’ 
Iets wat nog een hele opgave bleek voor het publiek van die dag, wat hoofdzakelijk leek te bestaan uit ravenede backpackers. 

De volgende dag een busticket naar Dalat, een bergplaatsje in de buurt van Nha Trang, geboekt. Bij het ophalen voor een bus moet je wel weer even een tijdje wachten, maar voor ZO-azië begrippen gaan het opvallend snel. In Thailand moet je vaak langer wachten totdat er iets gebeurd. Behalve dan met eten, dat staat in no-time voor je neus. Hier in Vietnam zijn ze een stuk sneller, een actiever volkje. Blijkbaar van de Chinezen afgekeken. Nou is al dat wachten dankzij wifi hier nooit meer een probleem. 
Vroeger was wachten een opgave. Tegenwoordig bestaat het werkwoord niet meer, omdat mensen ten allen tijde kunnen doorgaan met hun dagelijkse bezigheden. Er wordt gemobield, gegamed, gesurft, gemaild, geskyped, gechat, genetwerkt, gesms’t, gelivestreamed, gewhatsapped. Toen lichtte ook mijn telefoontoestel op, goddank, want ik voelde me een verstotene, zoals ik eenzaam en digital gedepriveerd zat te lezen in – godbetere het – een boek van papier.

Op een uniek moment in de tijd en op een unieke plek lees jij dit. Je kan deze woorden nog eens teruglezen en de kans is aanwezig dat het op dezelfde plek zal gebeuren als waar je je nu bevindt. Het is echter onmogelijk dat je dit op hetzelfde moment zult herlezen. Dus wat nu gebeurt tussen ons, jouw aandacht, deze zin, nu, hier, dit is uniek, eenmalig en onherhaalbaar. Iets tussen ons, en het was voorbij eer we er erg in hadden.