Een dag in het bos: Recycling, Vrijgelaten apen en een Hoopvolle boodschap

6 maart 2015 - Phuket, Thailand

In een der oude Chinese wijsheidsboeken, de Tao-Teh-Tsjing van Laotse, vindt men de uitspraak: ‘Men moet werken op datgene wat er nog niet is.’ Hier bij de GRP doen we daar niet aan, er wordt vanuit een conservatieve houding gewerkt aan datgene wat er ooit was: Een gezond evenwicht tussen mens en natuur. Zelf vrees ik dat dit evenwicht niet meer gaat terugkomen in de hoedanigheid die men hier voor ogen heeft. Als we dit zo graag willen, is het wellicht handiger om in plaats van geduldig te hopen dat het oude terugkomt, gewoon wat nieuwe flora&fauna erbij te muteren (van het type dat beter bestand is tegen de mens). Dat is ook één van mijn prioriteiten. Op een nieuw appartement, laptopje en telefoontje na natuurlijk.

Voordat ik deze ochtend het regenwoud in zou gaan met m’n Thaise collega’s, maakten we met een pickup vol met afval een tussenstop bij het (afval)verwerkingsstation. Onder een veroeste stalen hal met de bekende golfplaten, was men deze morgen al druk in de weer met afval scheiden: een jongen van nog geen 18 was plastic rioolbuizen bij elkaar aan het zoeken; een meisje van mijn leeftijd schraapte van een lange rol bekabeling de plastic omhulsels weg om zo bij het onderliggende koper te komen en weer een andere jongen probeerde met een loodzware hamer een motorblok klein te krijgen. In het midden van de hal zag ik de bazin: Een forse tante met een veel te grote blouse die achter een bureautje zat met daarop een antieke pc. Met een oude rekenmachine zo groot als een schoenendoos, rekende ze uit hoeveel Thaise Baht deze berg afval, hoofdzakelijk bestaande uit lege bierflessen, ons opleverde.

Krijg vooral niet de indruk dat het hier een schoon recycle-paradijs is. Overal langs de weg liggen stukjes platic afval, weggesmeten pet-flesjes, zakjes en lege dozen. De luxe van wegwerpartikelen is hier al een tijd geleden gearriveerd. Als bezoeker van een tropisch en exotisch land hoop je natuurlijk stiekem in eerste instantie, dat al het afval organisch is en dat wat niet opnieuw gebruikt kan worden dient als varkensvoer. Dat zou me misschien innig tevreden stemmen, ook al weet ik dat de mensen die ons daar dan zo vriendelijk zouden toelachen, waarschijnlijk ongeduldig wachten op de dag dat ze eindelijk hun eigen macbookje op schoot hebben.

Eenmaal aangekomen bij de rand van het regenwoud, in de buurt van de Bang Pae waterval, loop ik nog even het toiletblok voor bezoekers van het park binnen. Naast de toiletpotten staat hier enkel een bak met water, die waarschijnlijk bedoeld is om het veel te hete eten - direct bij het verlaten van het lichaam - te blussen.  Bij binnenkomst hangt een bordje met daarop het verzoek of men niet op de vloer wilt poepen. Zouden mensen die dat graag doen zich hier werkelijk door laten weerhouden? Ik vrees dat het mensen eerder op ideëen brengt. En waarom worden de wanden hier niet op vermeld?

Het pad naar de ‘release-cage’, waar enkele weken geleden een gibbonkoppeltje is vrijgelaten, begint bij de waterval en loopt zo’n 2 à 3 kilometer het bos is. Het is een smal, door collega’s platgehakt paadje met allerlei hindernissen zoals omgevallen bomen, kreekjes, scherpe bamboo-uiteindes, overhangende doornstruiken, insecten, varanen en onder bladeren verstopte slangen. Er wordt me afgeraden om mezelf voor de wandeling te besproeien met anti-muggenvloeistof. Dit schijn je er aan het eind van de tocht namelijk allemaal afgezweet te hebben. Men had gelijk. Eenmaal aangekomen bij de van takken en netten geïmproviseerde kooi, kon ik een met zweet doordrenkt shirt uitwringen.

Op een op grond neergelegd zeiltje waren we ons ontbijt aan het nuttigen: een opgevouwen krant vol rijst met een onduidelijk stukje vis, wat op zijn beurt in een plastic zakje currysaus dreef. Een van de sfeermakers in dit gezelschap van vier is een islamitische jongen van 22 uit een naburig dorpje, die nu zo’n 10 maanden voor het GRP werkzaam is. Hij gaat gehuld in een type army-dump gecamoufleerd jasje, een grote met survival-gear volgestopte broek en op z’n hoofd draagt die een jungle hoedje dat met hetzelfde kleurenpatroon is uitgerust als z’n jasje. Teneinde elk stukje dichtbegroeid regenwoud te kunnen trotseren zeult die overal een langwerpig zeis-achtig ding, wat dienst doet als machette, met zich mee. Met een grote grijns op z’n gezicht zegt die vol zelfspot: ‘Me look like Hobbit’. Om zich vervolgens snel te herstellen door middel van een alombekende mannelijke intimidatietechniek: ‘But short man, long dick!’.

Omdat deze laatste opmerking eventueel verkeerd ontvangen kan worden in een gezelschap van louter heren voelde die wellicht de neiging om de eventueel ontstane twijfel rondom zijn geaardheid bij ons weg te nemen. Kort daarop zegt die dan ook dat die graag wilt trouwen met een ‘pretty girl’. Ik vrees dat die niet de enige is. Daarnaast moet je daarvoor hier in Thailand, waar sprake is van een buitengewoon hoog golddiggers-niveau, flink voor sparen.

Na de maaltijd verspreiden we ons om op zoek te gaan naar het mannetje van de meest recent uitgezette familie. Deze is er namelijk vandoor geslingerd en heeft z’n vrouwtje, na het overlijden van hun tweeling, als een leeg glas bier laten staan. Na lang zoeken treffen we hem met een andere dame aan, om vervolgens de conclusie te moeten trekken dat we een nieuw vriendje zullen moeten zoeken voor Mee (het achtergebleven vrouwtje).

Wanneer Mee bij de vrijlatingskooi in slap valt is het tijd voor ons om, met een beschadigd ideelbeeld t.a.v. de monogamie (zoals zo vaak na het kijken van een soap), weer huiswaarts te keren. Onderweg horen we nog een familie zingen en na even zoeken zagen we ze fourageren hoog boven in een boom die tot ver boven het bladerdek uitreikte, wat het uitzicht des te spectaculairder maakte.

‘s Avonds bij de vertrekken zit ik naast één van mijn meer politiek geëngageerde collega’s uit Frankrijk, die beschikt over een niet aflatende scherpzinnigheid, uitgesproken is over prangende maatschappelijke kwesties en waar dus een vermakelijk gesprek mee valt te voeren. Hij heeft een voorliefde voor de vikingcultuur en voor roofvogels en wil voor zijn werk later mensen onderwijzen over de wonderen der natuur.

Ik was benieuwd naar zijn mening met betrekking tot zaken als overbevolking, armoedebestrijding, milievervuiling en nog wat andere mondiale ontwikkelingen waar een type als hij zich vast zorgen om zou maken. In m’n beste Engels vertelde ik hem dat ik ervoor vreesde, dat de tijd dat de toekomst er voor de mensheid hoopvol uitziet, z’n einde aan het naderen is. Als gevolg van deze vrees, lijkt het erop dat een houding vol onverschilligheid zich over mij (en een hoop anderen) dreigt eigen te maken. Is deze vrees terecht? Bovendien voelt het overnemen van deze onverschillige houding, als gevolg van deze vrees, als een laffe en makkelijk keuze om aan ten prooi te vallen. Alsof we daarmee het fenomeen mens tekort doen.

Hij vertelt me dat die altijd hoop zal houden op dat het goed zal komen. Hoop op dat degene die innoveren met oplossingen gaan komen, dat de nieuw te ontwikkelen onzelfzuchtige techniek, aangestuurd en bedacht door zelfzuchtige, naar winst strevende mensen, de uitkomst is. De uitkomst om miljarden zelfzuchtige mensen op één of andere manier onzelfzuchtig te doen laten samenleven. Want zonder hoop, zo zegt die, is er geen leven.

Als het aan hem ligt moeten we dus blijven hopen. Hopen dat we ergens naartoe werken met z’n allen. Dat al die mensen die nu ergens achter een laptop, stuur, schoolklas of toonbank aan het zwoegen zijn, als radartje in een grote complexe economie waar niemand echt meer grip op lijkt te hebben, naast hun eigen geluk (en daarmee dat van hun vrienden en familie), ook aan het geluk van volgende generaties werken. En misschien is dat het inzicht voor deze avond, en is het simelweg een houding van vertrouwen, in plaats van onverschilligheid, die we ons eigen moet maken?

Het lijkt namelijk de curieuze taak van de economie, om mensen te laten zien, hoe weinig ze werkelijk weten, over wat ze zich voorstellen te kunnen ontwerpen.

Dus mensen, blijf vooral hopen. En blijf vooral zwoegen! Dan hoef ik dat niet meer te doen, en blijf ik hier nog een paar maandjes genieten van veel zon, bier en feestjes!

Sawadee khaaaa!